Zuid-Bevelandse Klederdracht

Bekijk de fotocollectie van personen in Zuid-Bevelandse streekdracht

Uitgebreid zoeken
Portret van man en vrouw en zeven kinderen, jongens en meisjes, in Zuid-Bevelandse dracht.

Wat is streekdracht?

‘Streekdracht’ verwijst naar regionale of lokale kledij. Het geeft de verbondenheid aan tussen de drager en de streek en is geënt op traditie. Dit betekent niet dat klederdracht niet veranderde. Integendeel, streekdracht had een dynamisch karakter met veranderingen in mode zoals we dat al eeuwen kennen.

Over het algemeen gaat men ervan uit dat streekdracht in de negentiende eeuw in Zeeland is ontstaan. Echter zijn er binnen het Gemeentearchief Goes meerdere aanwijzingen dat er al streekdracht gedragen werd ver vóór 1800. Een bron uit 1724 beschrijft bijvoorbeeld dat een meisje van tien gouden bellen en strikjes aan haar muts droeg. Ook maken kledinggildes voor 1800 al duidelijk onderscheid tussen boerenkleding en dorpsdracht.

Uiteindelijk telde Zeeland wel zestien verschillende drachten. Er werd soms onderscheid gemaakt op basis van beroep, of zoals op Zuid-Beveland vanaf ongeveer 1875, op basis van religie.

Hieronder vind je een overzicht van de drachten op Zuid-Beveland.

Rooms-katholieke streekdracht (links) en protestantse dracht (rechts).

Protestantse vrouwelijke dracht

Op zondagen en bijzondere feestdagen draagt de Zuid-Bevelandse protestantse vrouw een grote schelpvormige kanten muts. In de ondermuts is een zilveren beugel gespeld die aan de uiteinden de bekende rechthoekige gouden stikken heeft. Zoals te zien op de afbeelding hebben de Zuid-Bevelandse dames de stikken bovenaan het voorhoofd, schuin naar voren staan. Van het haar is niets te zien behalve de ‘blis’, een rol haar boven op het hoofd. Om haar nek draagt ze meerdere bloedkoralen kettingen, afhankelijk van de welvaart. De snoeren worden gesloten met een gouden slot achter in de nek. De bijzonder rijke vrouwen hebben ook een snoer met een gouden slot aan de voorkant.

Over haar hemdrok draagt ze een beuk met daaroverheen een doek. Meestal is de doek donkerder gekleurd dan de beuk. Over de onderkeuzen een zwart schort van merinoswol. Ook het schort maken ze vast met een gouden slotje. Onder het schort dragen ze soms een zilveren beugeltasje. Op de bijzondere dagen trekken ze alle sieraden uit de kast. Naast de snoeren bloedkoraal is de vrouw behangen met al haar ringen en broches, indien ze die bezat natuurlijk. Boven de stikken komen in de ondermuts bal- of bolspelden, deze zijn meestal van verguld koper en zelden van goud.

Doordeweeks dragen de vrouwen grotendeels dezelfde stukken maar dan gemaakt van minder kostbare materialen. Ook blijven de duurste, grootste sieraden in de kast liggen. Het schort is vaker gemaakt van licht geruit katoen en de doek en beuk zijn ook eerder van makkelijker te wassen stoffen. De vrouw draagt de ondermuts, de bovenmuts draagt ze enkel wanneer ze ergens naartoe gaat. Deze bovenmuts is echter wel anders dan de muts voor bijzondere gelegenheden: deze is namelijk niet gemaakt van kant, maar van broderie.

Wanneer ze in de rouw is, ziet de vrouw af van kleur in het kostuum. In zware rouw draagt ze enkel dofzwart, terwijl ze in lichte rouw zwart met grijs combineert. Alle sieraden en spelden die niet strikt noodzakelijk zijn worden afgedaan. Ze draagt enkel het oorijzer met de stikken en een halssnoer van dofzwarte kralen. Doordeweeks draagt ze een schort van zwart of grijs schortenbond.

 

 

Protestantse mannelijke dracht

De Zuid-Bevelandse man draagt over zijn ondergoed en borstrok op zondag een zwart boezeroen. In het halsboordje dienen twee grote Zeeuwse knopen als sluiting. Hier overheen draagt hij een ondervest met daarover een korte jas of vest van zwart laken. Verder heeft hij een klepbroek aan, die wordt gesloten met twee broekstukken: dit kunnen de bekende Goese broekstukken zijn, maar ook bollere broekstukken zijn dan erg populair. In een van de zakken van zijn broek droeg de man zijn paeremes: een mes met besneden heft van palmhout (buxushout) waar de kop bestaat uit twee paarden die uit een voederbak eten. Dit forse werkmes is uitbundig versierd met religieuze- en landbouwtaferelen. Op zijn hoofd droeg de man een zwarte ronde hoed van geschoren haarvilt of wolvilt; deze heeft rondom een opgeslagen rand afgezet met een satijnen bandje. De ruigere “pluzen’oed” wordt ook wel gedragen. De welvarendere boeren dragen soms een garibaldi.

Doordeweeks draagt hij soortgelijke kleding van goedkopere en makkelijker te wassen stoffen. De sieraden zijn kleiner en soms zelfs van hout. Hij draagt een streepjesboezeroen en een bombazijnen broek.

Wanneer de protestante man in de rouw is, hoeft er weinig te veranderen. Zijn gehele ensemble is al zwart op de halsdoek na. In tijden van rouw wisselt hij de standaard halsdoek in voor een zwarte.

Katholieke vrouwelijke dracht

Het onderscheid van de katholieke vrouwen is vooral op te merken aan de hoofddracht. Zo dragen de katholieke vrouwen vaak nog een blauw tussenmutsje en is de bovenmuts anders geplooid, waardoor hij veel hoekiger is. Bovendien staan de gouden stikken bij hen halverwege het voorhoofd en schuin naar voren. De bol- en kroonspelden die zij gebruiken zijn ook groter. Daarnaast wordt het haar niet in een ‘blis’ gedragen, maar hebben de vrouwen een ’tuul’: een lok dwars over de haargrens.

Verder komt de klederdracht veel overeen met de protestantse dracht. De katholieke dames hebben echter vaak een rijker versierde beuk en hun schort is ook wat korter dan die van de protestantse vrouwen. Hun sieraden zijn, indien mogelijk, groter en breder.

Katholieke mannelijke dracht

De Zuid-Bevelandse katholieke man vertoont wat betreft kostuum weinig verschillen met de protestantse man. In het halsboordje van de zwarte boezeroen hebben sommigen een wit randje. Ook heeft hij vaker een gekleurd dasje om zijn hals. Zoals ook bij de vrouwen het geval is, zijn de sieraden van groter formaat. Bij de mannen zien we dus dat hun broekstukken en keelknopen groter zijn dan die van de protestanten. De katholieke mannen dragen net als de protestanten een paeremes bij zich. In tijden van rouw wordt de kleurrijke das ook ingewisseld voor een zwarte variant.