Weeskamer
Dankzij de jarenlange inzet van vrijwilligers is een gedeelte van de notulenregisters van de Weeskamers online raadpleegbaar door middel van digitale indices. Het overige deel is in te zien in onze studiezaal.
De Weeskamer
Elke stad en elk dorp of ‘heerlijkheid’ in Zeeland had vóór 1811 een eigen college van weesmeesters, de zogenaamde ‘weeskamer’. Deze is niet te verwarren met weeshuizen: in een weeskamerarchief kom je juist de iets rijkere burgers tegen. Immers kan de weeskamer geen toezicht houden op een vermogen dat er niet is.
Het begrip ‘wees’ had vroeger een ruimere betekenis dan tegenwoordig. Een kind dat geheel ouderloos werd was een volwees, maar een kind dat één ouder verloren had was een halfwees. De kans dat kinderen, vóór het bereiken van hun meerderjarigheid, een of beide ouders verloren was groot. De gemiddelde levensduurverwachting van mensen lag in voorbije eeuwen niet veel hoger dan 45 jaar.
Het college van weesmeesters hield toezicht op het beheer door voogden van de bezittingen van minderjarige, ‘onmondige’ wezen, hun nagelaten door een of beide ouders. De weeskamer moest voorkomen dat de overgebleven ouder of familieleden de nagelaten bezittingen ten nadele van de minderjarige kinderen ‘plunderden’.
De werkwijze van de weeskamers werd geregeld in een zogenaamde ‘keur’, oftewel een ordonnantie, verordening of reglement. Hierin stond dat er aangifte van overlijden moest worden gedaan bij de weeskamer, meestal binnen één maand na overlijden. Ook moest de voogdij worden geregeld door aanstelling van een administrerend en een toeziend voogd. Daarnaast moest er een boedelinventaris worden overlegd van de bezittingen van de overledene om zijn of haar vermogen te kunnen bepalen. De administrerende voogden moesten periodiek rekening en verantwoording afleggen aan de weeskamer over het beheer dat zij hadden gevoerd over de boedel ten behoeve van de minderjarige kinderen. Dit maakt de boedelrekeningen en vooral de boedelinventarissen in de weeskamerarchieven tot belangrijke bronnen, waarin veel over de materiële cultuur uit het verleden is af te lezen. Daarnaast maken deze gegevens de weeskamerarchieven uitermate goed geschikt voor stamboomonderzoek.
Invloed
De weeskamers raakten in de loop van de achttiende eeuw veel van hun invloed kwijt. Veel families lieten bij een notaris namelijk een zogenaamde akte van seclusie opmaken waarin zij met het betalen van een afkoopsom de weeskamer uitsloten van het toezicht over het beheer van de boedel en het beheer zelf regelden. Met name de kapitaalkrachtige families gingen hiertoe over. Het Goese stadsbestuur maakte dit een optie in een besluit van 18 februari 1757.
In de praktijk hielden de weeskamers al op te bestaan in 1810. De nieuwe rechterlijke instellingen, ingevoerd door de Franse bezetter, namen de taken van de weeskamers over in het jaar erop. In 1852 was de opheffing officieel. Steden met voormalige weeskamers zonden hun archieven naar de ‘Algemeene Commissie van liquidatie’ in Den Haag.
Het Gemeentearchief Goes beheert de weeskamerarchieven van Goes, Kloetinge, ’s-Heer Arendskerke, Kattendijke en Wolphaartsdijk. Deze archiefstukken, weesboeken en boedelrekeningen en –inventarissen in deze weeskamerarchieven, behalve die van Goes, vindt je terug in de inventaris van de oud-rechterlijke, de notariële en de weeskamerarchieven door L.W.A.M. Lasonder uit 1914.
De Weeskamer van Goes
Goes kreeg in 1485 het privilege om een weeskamer op te richten. Dit was nodig omdat weeskinderen en weduwen ook in Goes vaak enorm benadeeld werden door familieleden bij de afwikkeling van de boedel van één van de overleden ouders. Het privilege spreekt over “’t quade beleyt ende regiment van de voochden, vrunden ende maghen van den weesen”. Het privilege, het voorrecht, werd – naar Middelburgs voorbeeld – verleend door Maximiliaan van Oostenrijk en Filips de Schone. Eerder had het landsheerlijk bestuur zich al bezorgd getoond over de financiële belangen van de weeskinderen. In 1462 verleende hertog Filips de Goede al een privilege dat zaken over vredebraak en wezen regelde. Tussen de verlening van het weeskamerprivilege en het feitelijk starten van de weeskamer lagen negen jaar van voorbereiding. In 1494 stelde de stad de eerste Ordonnantie op de weeskamer vast.
De Weeskamer was aan het begin van de zestiende eeuw samengesteld uit enkele leden van het stadsbestuur, de burgemeesters. Later in die eeuw kwamen er speciaal aangestelde weesmeesters. Vanaf 1622 bestond de weeskamer uit vier weesmeesters. Aanvankelijk werden de weesmeesters aangesteld op 17 maart, Sint Geertruidsdag. Later vond hun benoeming plaats op de dag dat in Goes de wet (de magistraat) werd verzet, namelijk op 24 juni: Sint Jansdag. De weesmeesters legden een plechtige eed af bij hun aanstelling. In 1494 luidde die eed:
Den weesmeesters eedt
Dit zweert ghij, weesmeester ter Goes te wezen alle weduwen ende weessen te helpen ende te beschudden naer uuytwijsen d’ordinantie dye daer aff ofte namaels gemaeckt zal werden ende nyemant ongelijck te doene naer uwer beste wete, alzoe moet u God helpen ende alle zijne heylighen.
Ook voogden moesten een eed afleggen:
Der voechden eedt van de weeskinderen
Bron: ASG.inv.nr. 2, fol. 55v. 1494
Dit zweert ghij, gherechte voicht van deze weeze ofte weezen te helpen, beschudden ende in allen hueren rechten te staven ende stercken, ende alle huerlyeder goeden gay te slaen ende tot proffite van de zelve weezen te regieren gelijck ende als u zelffs goed zonder des in gebrecke te wezen in eenyger manieren volgende d’ordinantie van de weescamer, ende na uwen beste wete, alzoe moet u Godt helpen ende etc.
Stadhuis
In een vertrek in het stadhuis, oostelijk van de vierschaar, hield de Weeskamer zijn vergaderingen en bijeenkomsten. Dit vertrek ging dan ook “De Weeskamer” heten. Bekend is dat vanaf 1610 de weeskamer op zaterdagmorgen vanaf 9.00 uur zitting hield. De weesmeesters hielden toezicht op de uitoefening van het beheer van de boedel door de aangestelde voogden. Een klein percentage van de geldwaarde van de boedels kwam ten goede aan de weeskamer.
Het archief van de Weeskamer van Goes bestaat ruwweg uit twee gedeelten: de notulen van de vergaderingen van weeskamer, de ‘weesboeken’ met de weesakten en akten van voogdijstelling, en een enorme hoeveelheid van bijna 3000 boedelrekeningen en boedelinventarissen. Van de administratie van de weeskamer zijn de notulenboeken en boedelinventarissen vanaf het midden van de zestiende eeuw bewaard gebleven. In de weesboeken zijn de namen terug te vinden van de ouders en weeskinderen voor wie de goederen moesten worden beheerd, en de namen van de aangestelde voogden.
Opheffing en administratie
De Weeskamer te Goes heeft bestaan van 1494-1810. In theorie sloot de administratie in 1810. Door M. Slabber en J. Pilaar werd op 7 oktober 1811 een inventaris van het archief gemaakt. De archieven moesten worden verzegeld, en zouden vervolgens moeten worden overgebracht naar de nieuwe rechterlijke colleges ter afwikkeling en beëindiging. In de praktijk ging het echter anders. In 1813, toen bleek dat veel weeskamerarchieven nog steeds op hun oude plaats berustten, werd de administratie weer nieuw leven ingeblazen, zij het dat alleen nog lopende zaken werden afgewikkeld. Bij wet van 1852 werden alle weeskamers opgeheven en werden de archieven overgedragen aan de Commissie van Liquidatie in Den Haag.
Toen de Commissie van Liquidatie in 1879 werd opgeheven, werden veel Zeeuwse weeskamerarchieven naar het Provinciaal Archief te Middelburg, nu het Zeeuws Archief, overgebracht. Sommige gemeenten kregen hun weeskamerarchieven terug, zoals Goes. Een deel van het archief, dat bij vergissing in Middelburg terecht was gekomen, kwam in 1909 ook terug naar Goes.
Bronnen
- Privilege 30 april 1462: ASG.inv.nr. 5, fol. 86r-87r
- Privilege 16 november 1485: ASG.inv.nr. 2, fol. 51r-55r
- Ordonnantie op de weeskamer 21 maart 1494: GAG.Verz. Keetlaer, vnr. 856, hoofdstuk 18. Wijziging van deze ordonnantie op 17 maart 1563, idem
- Afkondiging van deze ordonnantie op 10 augustus 1610: ASG.inv.nr. 679, fol. 169r-v.
- Herziening van deze ordonnantie op 19 oktober 1622, gedrukt. Herdruk in 1654 en 1713. ASG.inv.nr. 689
Literatuur
- C. Dekker, Een schamele landstede, Geschiedenis van Goes tot aan de Satisfactie in 1577. Goes 2002, blz. 211
- L.W.A.M. Lasonder, De archieven van de rechtbanken, weeskamers en notarissen, die over het tegenwoordige grondgebied der provincie Zeeland gefungeerd hebben: de Zeeuwse eilanden, 1456‑1811 (1852). ‘s‑Gravenhage, 1914. Inleiding, blz. 12-15
- R.A.S. Piccardt, Bijzonderheden uit de geschiedenis der stad Goes. Goes 1864
- VROA. 1909, ’s-Gravenhage 1910, Jaarverslag Rijksarchief in Zeeland, blz. 335